3.2.4 Lichaam van Christus: het ecclesiologisch model

In de kerkelijke documenten waarop Hamelink zich baseert, treft hij ook een impliciete ecclesiologische benadering aan: conclusies ten aanzien van de organisatiestructuur van de kerk worden getrokken uit dat wat de kerk 'ten diepste' is. Een afgeleide van deze benadering is de opvatting dat de kerk betrokken dient te zijn bij de publieke communicatie, omdat ze getypeerd kan worden als het communicatieve 'Lichaam van Christus.' De kerk wordt geacht bij uitstek in staat te zijn tot communicatie, in haar zoeken naar Gods bedoelingen met de wereld. Communicatie, ook die met behulp van moderne technologie, wordt opgevat als een weg om te komen tot verandering.

Hamelinks kritische kanttekening bij deze lijn van denken is dat in de praktijk van de kerkelijke communicatie over het hoofd wordt gezien, dat ook de kerkelijke structuren gebonden zijn aan sociaal-economische parameters: als beslissend beschouwde ecclesiologische inzichten worden niet enkel bepaald door op correcte wijze ingenomen exegetische posities, maar evenzeer door een nauwe verbondenheid met een bepaalde sociaal-economische klasse. De kerk dient zich, in haar communicatieve praktijk, van deze gebondenheid rekenschap te geven.

Een zwakke plek van de ecclesiologische benadering is de spanning tussen het 'behoren te zijn' en het concrete 'zijn' van de kerk. Ecclesiologische modellen bevatten een aaneenschakeling van verklaringen over hoe de kerk zou behoren te zijn, maar gaan voorbij aan de concrete (on-)mogelijkheden. Hamelink signaleert ook hier een gebrek aan sociaal-economische realiteitszin. Op veel terreinen is de kerk zo zeer deel van het probleem, dat de vorm waarin zij bestaat simpelweg verhindert om tot een werkelijke oplossing te komen. Voorbeelden van dergelijke probleemgebieden zijn racisme en seksisme. Hamelink ziet voor de aanpak van vragen op het Een meer fenomenologische benadering zou de kerk kunnen bevrijden van de idealistische, maar dwangmatige idee op elk terrein een voorbeeldfunctie te moeten vervullen. In plaats daarvan zou gekozen kunnen worden voor de bevrijdende gedachte om samen met anderen een bijdrage te leveren, vanuit de eigen concrete mogelijkheden. Deze keuze zou leiden tot een meer realistisch optreden. Een dergelijk nuchter besluit voor een kerkelijk handelen met oog voor het haalbare kan tevens ontslaan van de gedachte een perfect model te moeten en te kunnen bieden voor de seculiere communicatie.