3.4 God in cyberspace?

De vraag naar God in cyberspace is van een duidelijk andere aard als de vraag naar de kerkelijke aanwezigheid in de digitale ruimte. Toch is het zinvol om deze kwestie hier kort aan de orde te stellen. Het spreken over God - in de virtuele ruimte en daar buiten - wordt nu reeds door deze nieuw 'ruimte' beïnvloedt. Nog nauwelijks te voorspellen is in hoeverre het kerkelijk-theologische spreken over God invloed zal ondergaan van ervaringen met de virtuele ruimte. Het is echter van belang voor de kerken om zich op de hoogte te stellen van deze nieuw ontdekte religieuze dimensies van cyberspace, om tenminste in staat te zijn hierover het gesprek aan te gaan.

In § 3.1, De kerk in cyberspace, citeerden we Charles Henderson in zijn bewering dat God wel aanwezig moest zijn in cyberspace. Henderson leidt dit af uit zijn geloof in de alomtegenwoordigheid van God, gecombineerd met een theologische visie op de logos, het goddelijke Woord in zijn diverse verschijningsvormen. Henderson maakt, zoals we beschreven in de eerste scène van hoofdstuk 1, een theologische sprong van het Woord naar het Web. Hij vermoedt dat het World Wide Web het goddelijke Woord kan belichamen, wanneer in dit Web alle menselijke wijsheid zou kunnen worden samengebracht.

Henderson is niet de enige theoloog die dergelijke metafysische conclusies verbindt aan het begrip cyberspace. De nieuwe virtuele ruimte spreekt sterk tot de menselijke verbeelding en leidt dus onvermijdelijk tot nieuwe religieuze inzichten. Wanneer de kerk aanwezig wil zijn in cyberspace, is het van belang dat men zich op de hoogte stelt van de religieuze dimensies van dit nieuwe terrein. Wellicht is het niet direct noodzakelijk om eigen theologische conclusies te verbinden aan de uitbreiding van het menselijke begrip van ruimte, die met de introductie van cyberspace plaatsvindt. Dat dergelijke theologische conclusies echter wel door anderen worden getrokken, maakt het noodzakelijk deze gevolgtrekkingen tenminste kritisch te evalueren.

Er zijn een aantal elementen die van invloed zijn bij de religieuze duiding van cyberspace 51. In de eerste plaats is er sprake van (1) het ontbreken van de fysieke ruimte en van de tijd. Deze factoren, die in de rest van het bestaan essentieel zijn voor onze oriëntatie, worden sterk gerelativeerd in de schijnbaar oneindige en tijdloze virtuele ruimte. Deze ervaring van een grenzeloze virtualiteit wordt versterkt door (2) het ontbreken van de lichamelijkheid: we zijn in cyberspace aanwezig zonder onze lichamen; aantoonbaar aanwezig, maar niet in fysieke zin. In de ruimte van internet nemen mensen deel in een geheel van communicatie en informatie, dat ze allerminst kunnen overzien. Dit ontbreken van het overzicht wekt de suggestie dat men deel uitmaakt van een oneindig groot, abstract geheel. De ervaring te kunnen opgaan in een geheel dat vele malen groter is dan wat één mens kan bevatten, gecombineerd met de ervaring in de virtuele ruimte bevrijd te zijn van lichamelijke beperkingen, levert (3) het gevoel op dat de mens hier zichzelf overstijgt. Wanneer er sprake is van het overstijgen van beperkingen in tijd en ruimte, dient als vanzelf de kwestie van de menselijke sterfelijkheid zich aan. Wanneer de mens in staat zou zijn het element waarmee hij in cyberspace aanwezig is, te scheiden van de beperkende lichamelijkheid, dan lijkt (4) een vorm van onsterfelijkheid in het verschiet te liggen. Vanuit een optimistische kijk op de ontwikkeling van nieuwe technologie, wordt er al gespeculeerd over de mogelijkheden om het menselijk brein te laten voortbestaan in cyberspace, los van het lichaam. De geleidelijke versmelting van mens en machine is slechts een van de elementen uit dit toekomstvisioen.

De theologe J. Cobb meent dat cyberspace niet gezien kan worden als een continuering van het moderne empirische wereldbeeld. Cyberspace, een 'bio-electronic ecosystem', zou moeten worden opgevat als kritiek op de moderne idee van autonome individuen die samenleven in een wereld geregeerd door de logica van oorzaak en gevolg. In cyberspace is, aldus Cobb, alles relationeel en relatief. Deze relationele ervaringen, die een niet-lichamelijk, geestelijk karakter dragen, spelen zich af in een op het eerste gezicht abstract domein. Cyberspace blijkt echter gevuld met menselijke ervaringen en wordt een nieuwe ruimte die onze meest fundamentele opvattingen over de werkelijkheid doet wankelen52. Cobb duidt de ruimte van de ervaringen in cyberspace religieus en is op zoek naar een verzoening van het wetenschappelijke en religieuze wereldbeeld. Door een dergelijke overbrugging van tegenstellingen zou men kunnen komen tot een 'sacred understanding' van cyberspace53.

Cobb staat, evenals vele anderen die zich bezighouden met de religieuze dimensies van cyberspace, in de traditie van de procestheologie. Zelf geeft Cobb aan sterk beïnvloed te zijn door het denken van P. Teilhard de Chardin (1881-1955). De filosofische geschriften van deze jezuïtische priester, filosoof en paleontoloog, worden dikwijls geïnterpreteerd als een poging wetenschap en religie in overeenstemming te brengen. M. Helprin stelt dat dit een misvatting is: het streven van Teilhard de Chardin was in algemenere zin gericht op het vinden van de waarheid54. Teilhard gaat uit van een voortgang van alles - heelal, natuur en mens - in de richting van een hogere staat. Dit Dit evolutionaire denken veronderstelt de aanwezigheid van een sturende en organiserende kracht, die bijvoorbeeld tot uitdrukking komt in de onverklaarbare samenloop van de natuurwetten. Teilhard stelt dat er sprake is van een samenklontering van verscheidene elementen tot steeds complexere, kundigere en bewustere dingen. Er is sprake van convergentie: verschijnselen die zich langs zelfstandige lijnen lijken te ontwikkelen zijn in werkelijkheid op weg naar een zelfde punt. Alles dat stijgt moet convergeren. Teilhard werkt de idee uit van de parallelle fysieke en spirituele evolutie die elkaar ontmoeten in een enkel punt, dat onder vele namen God is. Dit punt Omega, zoals Teilhard het noemt, heeft een zeer bijzondere structuur. Het is geen versmelting van de convergerende delen, maar heeft de structuur van "een afzonderlijk middelpunt dat uitstraalt temidden van een systeem van middelpunten." Er is sprake van een behoud en zelfs van een verheffing der delen dankzij de convergentie in het punt Omega55.

Helprin karakteriseert de filosofie van Teilhard de Chardin als een hermetisch concept. In de hermetica wordt veelvuldig de opvatting aangetroffen dat de mens na een weg van mystiek onderzoek ontdekt dat alles één is. Gescheiden inzichten worden tot één geheel samengebracht, er ontstaat kennis van de eenheid, onsterfelijkheid wordt bereikt. De mens krijgt in deze visie uiteindelijk deel aan God, of, wordt zelf een god56.

Wanneer we nogmaals kijken naar de eerdergenoemde vier karakteristieken van cyberspace, is te begrijpen op welke wijze J. Cobb er toe komt een verbinding te leggen tussen het denken van Teilhard en cyberspace. Cyberspace is voor Cobb een stap omhoog op de ladder van de technologische en spirituele evolutie, op weg naar de eenheid van alles. Vraag is of het relationele en spirituele karakter dat Cobb aan cyberspace toekent, nu werkelijk tot zulke vergaande conclusies kan leiden. Evenals Teilhard probeert Cobb op grond van nieuwe inzichten en ontwikkelingen die een ingrijpende invloed op de mensheid hebben, te komen tot een duiding van de ware, diepere aard der verschijnselen. Uit een veranderende werkelijkheid wordt afgeleid waarheen alles op weg is, om uiteindelijk uit te komen bij een abstract goddelijk doel, waarin alles samenkomt of op een hoger plan wordt geheven.

De religiekritiek, zoals die aan het einde van de 19e eeuw is opgekomen, heeft een geheel eigen licht geworpen op religieuze speculaties als deze. Deze kritische analyse ontleedde haarscherp hoe de dagelijkse werkelijkheid met zijn materiële gegevenheden een voedingsbodem is voor de religie57. Religieuze voorstellingen zijn - onder andere - een afspiegeling van de verhoudingen in de maatschappij. Wat mensen ontbreekt in de werkelijkheid, krijgt vorm in de religieuze voorstellingswereld. Ook vinden we in de religieuze verbeelding terug wat door de mens wordt ervaren als absoluut en van eeuwigheidswaarde. De peilers waarop de samenleving rust moeten door God, de goden of het goddelijke principe dat de kosmos draagt, zijn ingesteld. Wanneer we dit inzicht verdisconteren, is de vraag op zijn plaats bij welke maatschappelijke context een religieuze voorstellingswereld als die van Teilhard de Chardin aansluit. Anders gezegd, voor wie is er plaats in een (religieuze) wereld als die van Teilhard, die bepaald wordt door een streven naar volmaaktheid? Helprin verwoordt in zijn essay deze vraag op scherpe wijze:

"If salvation depends on development and advancement, what does this imply about the lame, the weak, the befuddled, and the oppressed?"58

Uit bovenstaande beschrijving wordt duidelijk dat het ontstaan van de digitale ruimte consequenties heeft, die verder reiken dan het terrein van de techniek. De uitwerking die de introductie van de virtuele ruimte heeft en nog zal hebben op de mens, is nu nog slechts ten dele zichtbaar. Een religieuze duiding van deze ontwikkeling vindt onvermijdelijk plaats, aangezien de mens immers een 'ongeneeslijk religieus wezen' (Kuitert) is. Wanneer de kerken in willen spelen op de maatschappelijke ontwikkelingen rond internet en de toenemende invloed van de ICT, zullen ze dan ook goed op de hoogte moeten zijn van deze religieuze dimensies. Er zijn reeds vragen te stellen bij de huidige interpretaties, zoals die hierboven werden beschreven. Een kerk die bijvoorbeeld wil blijven benadrukken dat in het christelijke belijden verlossing niet afhangt van menselijke volmaaktheid, moet hier oplettend reageren. Ook de tegenstelling tussen lichaam en geest, die zich in de religieuze duiding van cyberspace aandient, vraagt om kritische oplettendheid. Wanneer de kerk geleerd heeft van de fouten uit haar lange traditie, waarin de tegenstelling tussen lichaam en geest als een bijbelse notie werd (en dikwijls nog wordt) verkondigd, dan zal ze ook hier een ontwikkeling signaleren die kritisch moet worden gevolgd.

Het wordt tijd dat de theologie cyberspace als thema ontdekt en zich intensief met de bijkomende vragen gaat bezighouden. De technologische ontwikkelingen gaan snel en de invloed die deze ontwikkelingen op de mens hebben, zal evenredig snel toenemen. Wanneer de kerken willen blijven communiceren met de mensen van deze tijd, zullen ze onder ogen moeten zien dat de vraag naar God ook in cyberspace wordt gesteld, op tal van manieren. En wat hebben de kerken dan te vertellen in de virtuele ruimte?


51. Zie voor de inventarisatie van deze religieuze aspecten van cyberspace ook: Sondorp, O., "Grace in cyberspace? Over religie en religieuze beleving op en rond het Internet.", in: Koelega, D.G.A., en W.B.Drees, God en Co? Geloven in een technologische cultuur, Kampen 2000, p. 35-54.
52. Cobb, J.J., Cybergrace. The search for God in the digital world, New York 1998, p. 33.
53. Cobb, J.J., idem, p. 34.
54. Helprin, M., 'Contrivance', in: Forbes ASAP, 10 april 1999. Zie: http://www.forbes.com/asap/1999/1004/244.html (klik voorbij het 'welkomstscherm').
55. Teilhard de Chardin, P., Het verschijnsel mens, Utrecht 1958, p. 275.
56. Helprin, M., 'Contrivance', in: Forbes ASAP, 10 april 1999.
57. Zie in dit verband bijvoorbeeld K. Marx:
"Die Aufhebung der Religion als des illusorischen Glücks des Volkes ist die Forderung seines wirklichen Glücks: Die Forderung, die Illusionen über seinen Zustand aufzugeben, ist die Forderung, einen Zustand aufzugeben, der der Illusionen bedarf. Die Kritik der Religion ist also im Keim die Kritik des Jammertales, dessen Heiligenschein die Religion ist." (Marx, K., Zur Kritik der Hegelschen Rechtsphilosophie (1844). Karl Marx/ Friedrich Engels - Werke. Bd 1 (Berlin/DDR 1976), p. 378-379. Zie: http://www.mlwerke.de/me/
58. Helprin, M., 'Contrivance', in: Forbes ASAP, 10 april 1999.